
Jurisprudentie
AW3012
Datum uitspraak2006-04-06
Datum gepubliceerd2006-04-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5408 AOR
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-04-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5408 AOR
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing pensioen ingevolge de Garantiewet Surinaamse pensioenen. Geen gronden aangevoerd tot toepassing van de antihardheidsclausule rechtvaardigen.
Uitspraak
05/5408 AOR
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 3 augustus 2005,
reg.nr. AWB 04/1389 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van Beheer van de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen te Heerlen (hierna: de Stichting),
Datum uitspraak: 6 april 2006
I. PROCESVERLOOP
Op bij beroepschrift (met bijlagen) aangevoerde gronden heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Namens de Stichting is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 23 februari 2006. Appellant is in persoon verschenen, terwijl de Stichting zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. L.H.G. Belleflamme en mr. R.L.M.J. Gielen, respectievelijk secretaris en plaatsvervangend secretaris van de Stichting.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
Appellant heeft op 22 januari 2003 een aanvraag ingediend om in aanmerking te worden gebracht voor een pensioen ingevolge de Garantiewet Surinaamse pensioenen (hierna: de Wet). Daarbij heeft appellant desgevraagd vermeld zich sedert 30 juli 1994 blijvend in Nederland te hebben gevestigd. Bij primair besluit van 11 februari 2003 heeft de Stichting die aanvraag afgewezen op de grond dat appellant niet voldoet aan het vereiste dat hij zich voor 1 mei 1985 blijvend in Nederland heeft gevestigd. Het daartegen door appellant gemaakte bezwaar is door de Stichting bij besluit van 24 april 2003 niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 23 september 2004 heeft deze Raad - voorzover thans nog van belang - bepaald dat de Stichting een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen.
Bij het thans bestreden besluit van 15 oktober 2004 heeft de Stichting het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en de afwijzing van voormeld verzoek gehandhaafd, op de grond dat appellant niet voldoet aan het vereiste dat hij zich voor 1 mei 1985 in Nederland blijvend heeft gevestigd, alsmede dat door appellant geen stukken zijn overgelegd welke toepassing van de antihardheidsclausule neergelegd in artikel 2, vijfde lid, van de Wet zou rechtvaardigen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Het hoger beroep richt zich, evenals het beroep in eerste aanleg, tegen het door de Stichting ingenomen standpunt dat er in het geval van appellant geen gronden zijn welke de toepassing van de antihardheidsclausule rechtvaardigen. Appellant heeft met name aangevoerd dat de Stichting zich met de onderhavige afwijzing heel formeel heeft opgesteld. Naar de mening van appellant had de Stichting naar de geest van de Wet moeten handelen, omdat hij ruim vijftien jaar pensioenpremies heeft gestort en er voor hem, door onthouding van het garantiepensioen, een in financieel opzicht (zeer) schrijnende situatie is ontstaan.
De Raad overweegt dienaangaande als volgt.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet, voorzover hier van belang, kan een garantiepensioen worden toegekend indien de rechthebbende aantoont dat hij zich vóór 1 mei 1985 in Nederland heeft gevestigd. Ingevolge het vijfde lid van voormeld artikel kan de Stichting de aanspraak op het garantiepensioen afzonderlijk regelen wanneer sprake is van bijzondere gevallen waarin gepensioneerden aantonen dat zij om medische dan wel andere dwingende redenen niet aan de voorwaarde van blijvende vestiging in Nederland voor 1 mei 1985 voldoen.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant zich ver na de datum 1 mei 1985 blijvend in Nederland heeft gevestigd en dat aan die verlate vestiging geen medische dan wel andere dwingende redenen ten grondslag hebben gelegen. Dit betekent dat er geen gronden zijn die toepassing van de antihardheidsclausule rechtvaardigen. Dat appellant de opvatting is toegedaan dat ook humanitaire redenen toepassing van de antihardheids-clausule moeten kunnen rechtvaardigen, zoals in zijn geval het gedurende een zeer lange periode (trouw) betalen van pensioenpremies dan wel het bestaan van een schrijnende financiële situatie, maakt dat niet anders aangezien de wetgever nu eenmaal de vestiging voor 1 mei 1985 als voorwaarde heeft gesteld en het de rechter niet vrijstaat de innerlijke waarde of de billijkheid van de wet te beoordelen.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Tot slot acht de Raad geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.G. Kasdorp als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en R. Kooper als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 april 2006.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) E. Heemsbergen.
HD
14.03